DE AVONTUREN VAN KAPITEIN BOB
Als ik de vrouw mag gelooven die mij geleerd hadhaar moeder te noemen, ben ik omstreeks 1680, in een der voorsteden vanLonden geboren. Toen ik ongeveer twee jaar oud was, nam hetkindermeisje mij op een mooien zomeravond mee buiten de stad, ondervoorwendsel mij eens in de frissche lucht te brengen. Bij toeval, ofvolgens afspraak, ontmoette ze al heel gauw een jongen, met wien ze eenherberg binnenging, het aan een buurkind van een jaar of twaalf, datmet ons was meegegaan, overlatende op mij te passen.
Zonder aan eenig gevaar te denken, speelden wij eerst inden tuin der herberg en toen op den weg, terwijl het jonge paar, onder’t genot van bier en koek, ons blijkbaar geheel vergat.
Het ongeluk wilde, dat hier al heel gauw een van diemisdadige vrouwspersonen voorbijkwam, die er in die dagen hun helschberoep van maakten goed-gekleede jonge kinderen te stelen en te doenverdwijnen, of oudere aan plantagehouders t