HERMAN TEIRLINCK'S

'T BEDRIJF VAN DEN KWADE

1904


I.

't Loof kleurde om de kruin der boomen, die achterwaarts stonden, statigen hooge, in den diepen hof; en 't lager plantsoen van 's gelijkenverfde bij plaatsen, onder 't komend gewaai van den herfst, zijnbladeren geel of rossig, of rood lijk kastanjeslutsen, of klaar lijk eenlicht daar ievers.

Goedele keek precies ernaar, door 't venster, en hoe de avond eromme aldonkerend viel, keek ze, en hoe stilaan dieper de holten werden derwegdeinende dreven—en hoe eene waarachtige droefenisse uit den hemelzeeg. Ze leunde tegen 't raam. Ze tokkelde met hare vingeren zoetekenstegen de ruiten, zonder weten, op éenmatige wijs, en ging mee, al wijderen wijder, met hare verre gedachten. Altemets stortte een streuvelendewind in den lochting, en een park dahlia's neigden te zaam en rechttenzich en bijsden tenden hunne stengels nog een tijdeken. Hij asemdenaderhand in 't rotelend geboomte en bleef er luidelijk hijgen en wasseffens voorbij, met een schok—en waar zoefde hij ginds? Goedele voeldebij zijn sterke doening, heel de moedeloosheid van het najaar. 't Washaar of de tijd, in zijn haastige vleugeling, nu tastbaar werd, binstzijn vlucht naar de toekomst, aldoor stichtend 't verleden dat droevigwas. Ze wendde haar hoofd zijwaarts op naar 't horloge, onbewust. Zeglimlachte even, omdat ze dees uur zoo tsieperig, zoo klein enniets-beduidend vond, en die gulden plate ook, met zijn verwaandeorneering, zijn praatziek getjok, zijn vies-kruipende wijzers—zooonmachtig, zoo kinderlijk, een onnoozel speelgoed. Buiten in 't vrijegeluchte stormde de wind, en Goedele taakte er de eeuwigheid....

Ze ging dan de breede tafel rond en luisterde binstdien met ongevraagdeaandacht naar den slag van haar zij-ruischende kleeren het tapijtsellangsheen. Ze zette zich neer vóor 't klavier en wroetelde er onachtzaamin een muziekboek, en werd daarna gewaar dat ze dees alles beu was endat heur 't vervelend pianogetamp zeer zou doen. Ze werd ongedurig; zewist niets, dat groot genoeg was om mee te klinken met die stijgendegolvingen in haar. Ze wilde niet spelen. Ze zou 't nietig achten, al watze spelen mocht. Het herfsteweer alleen was machtig genoeg.

Ze hoorde rijzekens de korte stem van hare moeder, die weer wat tegebieden had aan vader of grootvader of de meid. Ze stond rechte enrustte tegen 't schouwblad en tuurde met roerlooze blikken naar eenhoogen chrysanthementuil, die daar monsterachtig was, midden de tafel,in zijn laag-zittenden pot, met al die uitermatige kronen, valsch-wit envalsch-levend en klaterend van kostelijkheid. Ze verwonderde zich nogdat heur dees grof gedoe was opgezonden door Sebastiaan, harenverloofde.

—Hij heeft dees van verre besteld, meende zij.

Sebastiaan Vrebos was sinds veertien dagen naar Weenen vertrokken om erin de Albertina enkele teekeningen van Hieronym

...

BU KİTABI OKUMAK İÇİN ÜYE OLUN VEYA GİRİŞ YAPIN!


Sitemize Üyelik ÜCRETSİZDİR!