WALTER SCOTT’S WERKEN.
ROBBERT ROODHAAR.
Wat was mijn fout, dat thans zoo bittre smart
Zoo zwaar mij drukt? Geen zonen heb ik meer!
Die daar hield op, ’t te zijn.—Vervloekt
In eeuwigheid de oorzaak van uw’ omkeer.—Reizen?
’k Kan evengoed mijn paard uit reizen zenden.…
MONSIEUR THOMAS.
Gij beste vriend! wenschtet, dat ik eenige uren van de rust, die mij zoo goed doeten waarmede eene liefderijke Voorzienigheid den avond van mijn leven gezegend heeft,er aan wijdde, die vele wederwaardigheden en gevaren, waartegen ik in vroeger tijdzoo strijden en worstelen moest, in geschrifte te verhalen.
Het is waar, de herinnering aan die avonturen, zooals gij ze verkiest te noemen, heeftbij mij een zeker gemengd gevoel van smart en vreugde achtergelaten. Maar daarnaastleeft in mij eene innige dankbaarheid en een diepe eerbied jegens den grooten Bestuurdervan het lot der menschen. Hij heeft de loopbaan mijner jeugd met doornen en distelenbezaaid, opdat ik het geluk in later dagen, wanneer ik, terugblikkend op het verledene,het tegenwoordige genietende, des te beter zou beseffen en waardeeren. Nu hebt gijmij dikwerf verzekerd, dat de avonturen die ik beleefde onder een volk, zoo eigenaardigen eenvoudig naar regeeringsvorm en zeden, wel iedereen moeten boeien, die gaarneluistert naar een oud man, als deze vertelt van vroeger dagen.
Ik wil het gaarne gelooven. Maar vergeet vooral niet, dat een geschiedenis, waarnaareen belangstellend vriend aandachtig en deelnemend luisteren mocht, veel van harebekoorlijkheid verliest, als zij geschreven word