[145]

Zes maanden op Cuba.—Havanna.

Een interieur te Havanna.

Een interieur te Havanna.

Ik ben verrukt over het land, dat ik thans heb leeren kennen, Cuba, het grootste en schoonste eiland der Antillen, met zijnweldoenden zonneschijn en zijn heerlijken blauwen hemel.

Ik kwam er aan op een helderen Decembermorgen, met de uitstekend ingerichte amerikaansche stoomboot, de Mexico, die het anker wierp in een baai van omstreeks drie mijlen in omtrek, waarvan de ééne, drassige, oever een diepen inham vormt,tot waar een lage heuvelreeks oprijst, terwijl de andere, waarop de stad Havanna is gelegen, in de baai vooruitsteekt alseen sierlijk afgeronde kaap. Wat men het eerst bespeurt van Cuba’s hoofdstad, zijn groote, verspreide gebouwen, waartusschen,tegen den langzaam stijgenden achtergrond, een ontelbare menigte huizen zijn saamgedrongen, allen van een zelfde geelachtigekleur. Dat eentonig effen vlak wordt door rechte lijnen van straten in ruiten verdeeld, ’t geen de stad op een reusachtigdambord doet gelijken.

De eerste wandeling door de stad was alles behalve aangenaam.

Uit het keurige douanenkantoor kwamen wij in een nauwe straat, tusschen hooge gebouwen ingesloten, als een rotskloof tusschensteile bergwanden. Het midden werd ingenomen door zware vrachtwagens, met muildieren bespannen, huurrijtuigen, en een soortvan verhuiswagens, die als omnibussen dienst deden en die, door hun ongeregelden en slingerenden gang, voor de passagierszoowel als de voorbijgangers bepaald gevaarlijk mochten heeten. En als men zich voor die onberekenbare gevaarten wilde inveiligheid brengen, was er geen andere toevlucht dan een trottoir van hoogstens 40 c.M. breedte, waarop de voorbijgangersvoortdurend tegen elkander aanbonsden en ieder, die niet even behendig of brutaal, was als zijzelf, eenvoudig op de straatduwden, of letterlijk tegen den muur platdrukten. Men moest dus maar van twee kwaden het beste kiezen; [146]óf zich laten stompen door de onwellevende voorbijgangers, óf gevaar loopen, te worden overreden, en daarbij door een dikkelaag slijk baggeren, die slechts wat dunner werd, waar de goten waren overgeloopen. Gelukkig kwamen wij, na een kwartiertjezoo te hebben voortgesukkeld, aan de O’Reillystraat, die zindelijker en breeder was. Door de groote vensters der benedenverdiepingenzag ik hier keurig ingerichte vertrekken, fraai uitgestalde étalages en uitlokkende café’s, waar ik mij voorstelde, met genoegente zullen zitten rusten, als ik eerst een geschikt logies had gevonden. Dit zou misschien niet gemakkelijk in zijn werk gaanin een stad als deze, waarvan de bevolking in de laatste vijf jaren met 40 000 zielen is vermeerderd, terwijl het aantal nieuwgebouwdehuizen met dien aanwas geen gelijken tred heeft gehouden. Wel waren er een voldoend aantal hôtels, en eenige gemeubileerdehuizen te huur, doch naar mijne meening veel te weinig fatsoenlijke pensions, rustige verblijfplaatsen, die men op een langereis zeer leert waardeeren. Het eenvoudigste logies is hier trouwens verbazend duu

...

BU KİTABI OKUMAK İÇİN ÜYE OLUN VEYA GİRİŞ YAPIN!


Sitemize Üyelik ÜCRETSİZDİR!