Produced by Solar Korenwolf en Jeroen Hellingman
De Edda
Nederlandsche bewerking van
Frans Berding
Inhoudsopgave
Godenliederen
De Zending van Skirnir
Hoe Dagdrager Goudvreugde verwierf
Hoe Thonarr zijn hamer terug kreeg
Dwerg Weetal wil vrijen
De Roof van den Regendrank
Godentwist
Vermomde en Roodspeer
Hymirs Ketel
Het Feest bij Egir
Wodan bij de Waarzegster
Het Vóórspellied
Billings Dochter
Wodan bij Stormsterk
De Wereldzang der Wichelares
Een Lied voor Herleving
Wodans Runenlied
Hoe de Standen ontstonden
Heldensagen
De Welandsage
Helgi, Zwaardwachts zoon
Helgi, die Honding doodde
De Siegfriedsage
Goedroen
Ortroens klacht
De Zang bij den molen
Werklaring van Werk en Inhoud
De Zending van Skirnir
Freyer, de zoon van Njord, zat in zijn hooggelegen lichtpaleis,en zag over alle werelden heen. Hij zag neer op Vratenland, waar deruige reuzen van den winter wonen, en zag er een mooi meisje, datjuist uit het huis van haar vader naar het verblijf van de vrouwenging. Toen werd hij plotseling zeer ziek in zijn ziel.
Skirnir, de drager van het licht, was Freyer's trouwe dienaar. Hemvroeg Njord, dat hij met Freyer spreken zou. Toen zeide Skadi, devrouw van Njord:
—"Skirnir, ga heen, en tracht van onzen zoon te hooren wat hemhindert, vraag hem waarom hij zoo stom en zoo star staart."
Toen ging Skirnir naar Freyer. Hij wilde van hem weten, waarom hij allede dagen zoo eenzaam zat in de lange zaal van zijn zonnezilveren huis.
En Freyer vertelde hem het niet te lenigen leed van zijn hart:
—"Wel straalt het alfenrad licht door de donkere dagen, maar hetlange verlangen van mijn liefde laat het leeg. In het verblijf van denwinterreus Gymir heb ik een meisje gezien:—haar blanke armen gaveneen glans aan golven en wolken als van schitterende sneeuw. Meer danooit een man een meisje beminde heb ik haar lief. Maar geen van degeesten gunt ons bij elkander te komen."
Toen stormde Skirnir op Freyers rennende ros, en met zijn stralendezwaard gewapend, door den rossigen nevel van den eindigenden nacht. Hijstormde naar het land van de reuzen en kwam voor Gymirs verblijf. Daarwaren woedende honden gebonden voor de opening van het houten hek,dat Gerda's zaal omgaf. Skirnir reed naar den heuvel, waar de wachterzat, die alle wegen bewaakte en op de honden paste. Hij vroeg hem, ofhij bij Gerda binnenkomen kon,—maar de wachter weerde hem af. Gerdaechter, die door Skirnirs razenden ren, waar de aarde en alle gebouwenvan beefden, en door de stemmen der twistenden in haar rust wasgestoord, liet Skirnir bij zich komen en bood hem een gastvrijen dronk.
Elf gouden appels wilde Skirnir haar geven, en den negenvoudigen,gouden ring, dien Wodan op den brandstapel van Balder wierp, alszij Freyer meer dan alle mannen wilde beminnen. Met de scherpe snedevan zijn zonnestraal-zwaard zou hij haar het hoofd afhouwen, wanneerze niet gewillig was. Maar Gerda wilde de elf gouden appels voor deliefde van een man niet nemen, en in den grond van Gymir had zij goudgenoeg. Voor Skirnirs bedreiging beefde zij niet.
Toen zeide haar Skirnir:
—"Zet u neder, en hoor wat jammer en smarten en winterwee ik zalnoemen. De w